Retour aux articles →

Kopbrekens over de hoofddoek : de spreidstand van progressieven

Eenheid in verscheidenheid. Sinds de invoering van de dresscode in de Stad Antwerpen is dit veelgeroemde credo ter bevordering van het samenleven ten prooi gevallen aan een bitsig debat met een sterk essentialistische ondertoon. Het idee dat mensen, in dit geval moslims, een onveranderlijke, eenduidige en homogene visie op religie aanhouden is alomtegenwoordig en wordt afgezet tegen een evenzeer specifieke invulling van neutraliteit. Zelden wordt in het verhaal de beleving van de betrokkenen zelf, mee in acht genomen. Nochtans bewijzen net zij dat de vooroordelen van de voorstanders van de dresscode diepgaand ongegrond zijn. Wie de vele opiniestukken, artikels en commentaren rond de invoering van de dresscode in verschillende steden van ons land enigzins volgt, zal het niet ontgaan zijn. Wat Patrick Janssens in de Stad Antwerpen invoerde bleek een vloedgolf van emoties los te weken, die de kern van onze visie op samenleven aanraken. Het betreft concreet de vraag over hoe in deze verscheiden samenleving eenheid kan worden bereikt. Extreem-rechtse krachten in dit land hebben zo hun eigen redenen om het verbod op religieuze en levensbeschouwelijke symbolen aan te hangen, een opinie die tenminste de verdienste heeft van de duidelijkheid. Wat mij interesseert zijn de argumenten van al diegenen die het welzijn van dit land voor ogen hebben en het samenleven willen bevorderen en vandaaruit aangeven voorstander te zijn van een dresscode. Grosso modo komt het neer op het verdedigen van de scheiding tussen Kerk en Staat vanuit een strikte laïcitische interpretatie (in de volksmond de ‘neutraliteit’) en het verdedigen van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

De kern van de zaak

Eerst en vooral is het belangrijk te stellen dat de scheiding van Kerk en Staat, net zoals de gelijkheid tussen mannen en vrouwen verworvenheden zijn die eigen zijn aan de democratie en waaraan dus geen afbreuk mag worden gedaan. De moeilijkheid is het afbakenen van die principes. De scheiding tussen Kerk en Staat impliceert de plicht van onpartijdigheid van de overheid ten opzichte van alle levensbeschouwingen van de burgers. De onderliggende idee is dat levensbeschouwing tot de privésfeer en de individuele vrijheid behoort. Bijgevolg moeten de overtuigingen van elkeen hun plaats verdienen in de maatschappij; zolang ze elkaar respecteren en niet schenden. Neutraliteit betekent met andere woorden dat de overheid haar burgers de vrijheid van overtuiging en van religie garandeert, door op geen enkele wijze een bepaalde overtuiging te bevoordelen. De vraag is op welke wijze ze dit het beste kan doen? Historisch gezien zijn er altijd twee stromingen geweest: een eerder gematigde stroming, zoals Nederland, Engeland en ook delen van België die kennen, en een militante stroming, zoals de laatste eeuwen in Frankrijk werd gekend. Bij deze laatste stroming ligt de nadruk sterk op eenheid en uniformisering. Overheidsgebouwen en –instellingen zijn ruimtes waarin de verschillen, de verscheidenheid in de samenleving, dienen te worden geneutraliseerd. Recent uitte president Sarkozy zijn kritiek op deze strikte invulling van neutraliteit. Hij sprak over de noodzaak om over te stappen naar een meer positieve scheiding van Kerk en Staat, in plaats van het hanteren van een vijandbeeld ten opzichte van elke diversiteit. Ook Sarkozy heeft natuurlijk een agenda, en het is kenmerkend dat hij in dat kader voornamelijk verwees naar de christelijke wortels van Frankrijk. Dit maakt zijn interpretatie van de twee stromingen echter niet minder interessant.

Een stukje geschiedenis

De invoering van de dresscode in Antwerpen werd middels die Franse invulling van laïciteit beargumenteerd. Dit is opmerkelijk, aangezien de traditie in Vlaanderen geschiedkundig gezien een van grotere tolerantie ten aanzien van religiositeit is geweest. Er werd steeds pragmatisch met religieuze en levensbeschouwelijke symbolen omgesprongen. Nog steeds wordt op 21 juli, onze nationale feestdag, in vele gemeenten onze vorst met een Te Deum gevierd. Onze feestdagen zijn quasi allemaal christelijk geïnspireerd. Niks geen ruimte voor een lentefeest, wel plaats voor de vastenperiode, voor pasen en allerheiligen. Rond de kerstperiode staan in de grote meerderheid van onze instellingen kerstbomen en kerststalletjes. Inclusief in het Federale Parlement. Geen haan die ernaar kraait. En, om duidelijk te zijn: ik heb er ook geen probleem mee. Voor mij is de uitdaging de toekomst op een positieve manier vorm te geven, en ruimte te laten voor een even pragmatische omgang met de nieuwe vormen van diversiteit en met neutraliteit. Het is evenzeer opmerkelijk hoe, parallel met de komst van een nieuwe groep inwoners ten gevolge van de migratie, het dragen van een hoofddoek in de publieke sfeer meer en meer als problematisch wordt ervaren. Daarbij wordt telkenmale verwezen naar een specifieke religie: dé islam. Of hebt u doorheen de discussies de ‘onderdrukking’ van kloosterzusters, of van joods-orthodoxe vrouwen waarvan het haar afgeschoren wordt en vervangen door een pruik al horen aanklagen? In dit debat wordt ook zelden verwezen naar het feit dat alle drie de boekgodsdiensten (Thora, Bijbel en Koran) flink wat vrouwonvriendelijke passages bevatten. Neen, het probleem is dé islam, een religie die nooit de verlichting gekend heeft en daarom op verschillende vlakken incompatibel zou zijn met de democratie. Telkenmale worden de extreem-fundamentalistische stemmen aangehaald als argument. Dit niettegenstaande het feit dat in een recent initiatief ondertussen meer dan 400 moslimorganisaties een Europees Islamitisch Charter ondertekend hebben. Die tekst roept moslims in Europa op om zich te integreren in de Westerse landen, de democratie te respecteren en aan hun burgerplichten te voldoen. Uiteraard was de komst van dit Charter meer dan nodig. Want laat het mij hier meteen ook ondubbelzinnig stellen: er zijn vandaag de dag, niet enkel in het Midden Oosten, maar ook in Westerse landen, effectief heel wat praktijken binnen de (zichzelf als) islamitische gemeenschappen (definiërende groepen) die absoluut verwerpelijk zijn. De ondertekenaars van het Charter geven zelf aan dat het noodzakelijk is dat moslims overal ter wereld hun religie binnen de democratische spelregels beleven. Het onderdrukken en mishandelen van vrouwen, het oproepen tot haat jegens niet- of andersgelovigen, het legitimeren van geweld en het verwerpen van basisrechten van niet-moslims zijn onaanvaardbaar. Elke schending van de normen van de rechtsstaat is ontoelaatbaar, anders wordt het fundament van de democratie zelf ondergraven. Praktijken zoals die in bepaalde landen nog bestaan, zoals het afhakken van handen, het stenigen van overspeligen, het uithuwelijken van minderjarigen en het veroordelen van homoseksuelen zijn absoluut verwerpelijk en nooit te legitimeren. Kritiek op die praktijken is essentieel. Het betekent echter niet dat de islam tot die excessen mag worden verengd. Het betekent evenmin dat alle moslims die praktijken aanvaarden, integendeel! Het is dus mijn stelligste overtuiging dat elke religie of levensbeschouwing in een democratisch staatsbestel kan functioneren, mits de aanhangers ervan aanvaarden dat in een democratie voor iedereen een aantal basisspelregels gelden die het werk zijn van mensen en niet van een specifieke godheid. Bovendien is het noodzakelijk te erkennen dat naast die basisregels en de identiteit als burger, iedereen ook het recht heeft om andere identiteiten te beleven. Men mag dus naast burger, ook moslim, communist, feministe… zijn. Allochtone werkende vrouwen met een hoofddoek hebben zeer duidelijk verschillende identiteiten. Ze plaatsen vele progressieven voor een raadsel: hoewel ze klaarblijkelijk economisch zelfstandig zijn en dus in zekere mate geïntegreerd, dragen ze toch op hun hoofd een symbool van minderwaardigheid. Dat kan niet vrijwillig of bewust zijn, zo wordt geredeneerd, en dus moeten ze ervan worden bevrijd. Immers: dé vrouw is in de islam ondergeschikt aan de man. En dat klopt ook: in de traditionele, paternalistische lezing van de Koran ( net zoals de Thora en de Bijbel) neemt ze een tweederangspositie in. De mogelijkheid dat moslimsvrouwen in Europa aan de hoofddoek net een gevoel van identiteit en eigenwaarde ontlenen wordt niet meegenomen. De vrije keuze, nochtans een belangrijk principe in de westerse wereld én in de islam, wordt in een dergelijk verhaal onbestaand. De verdedigers van de dresscode maken continu gebruik van essentialistische en negatieve beelden over religie, in casu de islam. Hoewel elke antropoloog, socioloog en ja, zelfs Prinses Maxima u zal vertellen dat dé Moslim, dé Vlaming, dé Europeaan niet bestaat, wordt er in dit verhaal voortdurend verwezen naar een eeuwigdurend en onveranderlijk beeld van die islam, zonder de betrokkenen zelf aan het woord te laten. De nadruk ligt hier expliciet op deze religie als een monolitisch en onveranderlijk geheel waarin de ongelijkheid van mannen en vrouwen onvervreemdbaar zit vervat. Een religie ook, die de scheiding van Kerk en Staat niet aanvaardt. Daarbij wordt slechts selectief de ervaring van de doelgroep zelf meegenomen. Telkens weer wordt er teruggregrepen naar voorbeelden, hoe extreem of ver ook van België, die een verbod motiveren. Dergelijke stereotyperende veralgemeningen leiden onvermijdelijk tot polarisering, een situatie die de beoogde doelgroep allerminst ten goede komt. Ze doet ook onvermijdelijk de vraag rijzen in welke mate het mogelijk is ooit een meer humanistische en vrouwvriendelijke lezing van de Koran te realiseren in Europa, als de effectieve protagonisten ervan, de allochtone gelovige en uithuiswerkende vrouwen, niet meegenomen worden in de discussie. Paternalisme wordt met paternalisme bestreden: de stem van vrouwenbewegingen, van allochtone vrouwen, wordt niet gehoord.

Over pragmatisch pluralisme en dogmatische laïciteit

Laat me hier vooral duidelijk zijn: ook ik ben voorstander van neutraliteit, en ook ik vecht tegen elke vorm van onderdrukking. Ik vind ook dat alle religies, de islam incluis, onderwerp moeten kunnen zijn van kritiek. Maar ik geloof niet dat het verbieden van religieuze symbolen voor mensen met een loketfunctie ook maar een van deze doelen dient. Een verbod dat in de praktijk, laat ons wel wezen, vooral hoofddoekdragende vrouwen treft. Integendeel, het verbod werkt net contraproductief. Voorstanders van de dresscode verwijzen naar de vestimentaire voorschriften als verlengstuk van de neutraliteit. Net als de gebouwen zelf, dient ook het personeel de strikte definitie van de laïciteit uit te ademen. Ze mogen met andere woorden op geen enkele wijze aanleiding geven tot discussie over enige bevooroordeeldheid van de overheid. Het gevolg van een dergelijke visie is het ontstaan van een samenleving waar alles grijs is en vooral, een overheid die een negatie vormt van verscheidenheid. Waar diversiteit weggevaagd wordt, zou vanzelf eenheid ontstaan? Het is een visie op de samenleving die ik niet deel. Ik geloof geenszins dat de scheiding tussen Kerk en Staat bedreigd wordt door het uiterlijk van mensen. Neutraliteit is niet steriel: ze staat of valt niet met de kledij, wel met een gelijke behandeling van elke klant, ook aan het loket. Mensen die voor de staat werken moeten in hun job iedereen gelijk behandelen. Kort gezegd: personeel moet beoordeeld worden op hun werk, niet op hoe ze eruit zien. Mensen die weigeren bepaalde personen te helpen omdat ze niet akkoord zijn met hun geaardheid, hun filosofische of religieuze overtuiging, hun uiterlijk … die doen hun job gewoonweg niet goed. Het al dan niet dragen van symbolen zoals een hoofddoek of een kruisje, zal geenszins de gedachten en gedragingen van die persoon veranderen. Gedragscodes en huisreglementen dienen om dat soort problemen aan te pakken. Vestimentaire voorschriften grijpen echter helemaal niet op gedragingen in. Sommige voorstanders van de dresscode verwijzen ook naar de gevoeligheid van de klanten aan het loket. Dat is wat mij betreft een non-argument. Net zoals ik vind dat een allochtone patiënt op de spoed geen eisen kan stellen qua sexe van de dokter die hem/haar behandelt, vind ik niet dat de overheid mag kapituleren voor de vooroordelen van de klant die aan een loket komt. Integendeel, hier hebben we een voorbeeldfunctie te vervullen. Dit betekent niet dat de hoofddoek en andere religieuze of morele symbolen overal moeten kunnen. Ook ik vind het problematisch als we Prins Laurent zien binnengaan in een rechtbank waar een groot kruis aan de ingang hangt. Ook ik vind dat overheidsambtenaren die morele beslissingen moeten nemen, zoals rechters, volledig neutraal gekleed moeten gaan, om geen enkele schijn van partijdigheid te kunnen wekken. Zij vormen een instituut op zichzelf. Maar loketpersoneel moet geen morele oordelen vellen, wel administratieve taken opnemen, en mensen correct helpen en doorverwijzen. Op dat gedrag kan je perfect controle uitoefenen, met of zonder hoofddoek, button of oorbel.

De werkelijke uitdagingen: gelijkheid op alle niveau’s

Met dat laatste wil ik meteen overgaan naar mijn volgende argument. Vertrekkende van de dresscode en de argumentatie van neutraliteit kon het bestuur van Antwerpen immers niet anders dan tot in het absurde verder detailleren wat kan en niet kan: buttons, pins en oorbellen voor mannen… Naast de vraag wie hierover op welke manier controle gaat houden, is het ook maar de vraag hoe het kan dat een stad zonder boe of ba dergelijke verregaande richtlijnen kan opleggen zonder voorafgaand sociaal overleg. Immers, sommigen van het hoofddoekdragend loketpersoneel vroeg bij aanwerving expliciet of de hoofddoek een probleem was. Bij opmaak van het contract was het dat niet. Nu ineens wordt dat contract eenzijdig veranderd, voor alle loketpersoneel. Buigen of barsten is de boodschap: naar een back-office verhuizen of vrijwillig vertrekken. Sta me toe aan te geven dat dergelijke beslissing, indien een andere categorie werknemers even hard was getroffen als de 9 hoofddoekdragende vrouwen in Antwerpen, wellicht een algehele staking had teweeg gebracht. Maar erger nog is het feit dat deze dresscode ook inspirerend werkt. De overheid vervult hier spijtig genoeg haar voorbeeldfunctie voortreffelijk. Niet alleen crèchepersoneel, ook vrijwilligsters en werkzoekende vrouwen worden nu geweigerd omwille van de hoofddoek. Gemeente na gemeente voert een variante van de dresscode in voor haar personeel. Voor de maatschappij staat het nu wel vast: er schort iets aan de attitude van moslims, en van hoofddoekdragende vrouwen. Wie de hoofddoek niet aflegt om een job te vinden, is zelf verantwoordelijk voor haar werkloosheid. Gevolg: een groep vrouwen die sowieso al niet sterk staan op onze arbeidsmarkt, raakt nog meer in de verdrukking. En dat geldt zowel voor diegenen die er vrijwillig voor kiezen, als voor diegenen die het gedwongen dragen. Vrouwen die er vrijwillig voor kiezen, en die hun werk goed doen, worden nu de toegang tot het loket en hun eigenheid ontzegd, vrouwen die verplicht worden het te dragen, hebben weer een kans minder om zelfstandig te worden en zichzelf te ontplooien. Laat me verduidelijken wat ik bedoel. De maatschappelijke realiteit is er een van ongelijkheid. Als een meisje of vrouw van thuis uit gedwongen wordt een hoofddoek te dragen, en de overheid en/of arbeidsmarkt besluit daarom de hoofddoek te verbieden, dan is het gevolg simpelweg dat deze gedwongen groep steeds minder kansen krijgt op zelfstandigheid. Immers: werk emancipeert, net als onderwijs. Mijns inziens is het aanbieden van jobs aan deze groep die onder dwang staat, de beste garantie dat zij verzelfstandigen en dat we hen kunnen helpen om tot vrije keuze te komen. Maar er is ook een grote groep vrouwen die de hoofddoek draagt uit vrije wil. Die niet de geschiedkundige, objectieve connotatie van onderdrukking verlenen aan dit symbool, maar wel een subjectief gevoel van eigenheid. Vrouwen voor wie de hoofddoek een verlenging is van hun religieuze eigenheid, en voor wie afzetten dus geen optie is. Omwille van die twee argumenten ben ik tegen de dresscode voor loketpersoneel. Want wat hebben we hiermee uiteindelijk bereikt, buiten een polarisering, en een verdere verzwakking van een reeds kwetsbare groep op de arbeidsmarkt? Welke vormen van burgerschap heeft de beslissing van Janssens en co nu versterkt, voor de betrokkenen, voor de rest van het personeel, voor de klanten aan het loket, voor autochtonen en allochtonen in de stad? En dat terwijl de uitdagingen qua diversiteit op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en op de woningmarkt nog steeds gigantisch zijn…